menskunde

Denken-voelen-willen
Uitgangspunt van het vrijeschoolonderwijs is om in het leerproces steeds denken, voelen en willen met elkaar te verbinden. Kinderen leren met hoofd, hart en handen. Dit proces, deze verbinding tussen de verschillende invalshoeken van het leren, gebeurt op een kunstzinnige wijze. Daarmee wordt bedoeld dat kinderen in een gezonde afwisseling tussen cognitieve inspanning en ontspanning leren. In- en uitademing. Zo kent iedere periode (lessenserie waarin gedurende drie weken in blokuren wordt gewerkt) instructie- en verwerkingsopdrachten waarbij kinderen gevoelsmatig worden aangesproken (voelen), denkend en begrijpend actief zijn (denken) en bezig zijn met automatisering en beweging (willen).
Het proces van denken, naar voelen, naar willen kan als volgt schematisch worden weergegeven:

(illustratie lemniscaatvorm invoegen:)
denken

  1. nieuwe stof wordt geïntroduceerd
    (bijvoorbeeld een nieuwe begrijpend leesstrategie)
  2. kinderen begrijpen wat ze hebben geleerd en leggen verbanden
    (bijvoorbeeld zien de relatie tussen de strategie en de tekstsoort)

voelen

  1. kinderen worden enthousiast
    (leerkracht doet voor, modeling en interactie)
  2. kinderen werken samen
    (coöperatief verwerken)
  3. kinderen verwerken het geleerde kunstzinnig
    (periodeschriften)

willen

  1. kinderen gaan het leren
    (kinderen proberen de nieuwe strategie uit)
  2. kinderen passen het geleerde toe
    (ook buiten de context van de les)

Een tekst is een dialoog
Lezen is te beschouwen als een dialoog tussen de lezer en de tekst. Een dialoog kent altijd een spreker en een luisteraar. Deze rollen wisselen. Ook hierin is weer in- en uitademing zichtbaar. De luisteraar ‘ademt de woorden van de spreker in’ en ‘ademt uit’, deelt zijn gedachten, wanneer hij zelf aan het woord is. In een dialoog wisselen actief en passief taalgebruiken elkaar af. Dit is bij lezen niet anders. De tekst is de spreker en de lezer is de luisteraar. Maar net als in een goed gesprek, heeft de luisteraar soms even denktijd nodig om de input aan de eigen ervaringen en gedachten te koppelen. Anders dan in een gesprek verandert de tekst niet mee in het gesprek. De beweeglijkheid zal dus van de lezer moeten komen. De lezer gaat een interne dialoog aan, alvorens verder te lezen. Soms leest hij de tekst even terug, beziet de tekst met andere ogen, wikt en weegt en legt relaties. (zie paragraaf 4) Lezen is communiceren en reflecteren.

De kinderen leren de wereld kennen door de ogen van hun leraar (citaat Rudolf Steiner)
Voor kinderen is dit communiceren met jezelf tijdens het lezen soms niet vanzelfsprekend. Heel goede technische lezers, kunnen moeite houden met het begrijpen van teksten. Praten over lezen, samen strategieën verkennen en leren gebruiken, maakt betere begrijpende lezers. De relatie tussen denkontwikkeling en taalontwikkeling is sterk: we weten pas wat we denken als we het onszelf hebben horen zeggen (conceptualiserende functie van taal). Als je enthousiast bent over een boek of tekst wil je het herlezen en je wilt er over praten. Als je dat doet, word je een vaardiger lezer. Je wordt een aandachtige, kritische lezer. Daarom bestaan de begrijpend leeslessen niet uit het stil lezen en beantwoorden van vragen. In een goede begrijpend leesles is interactie en uitwisseling van gedachten tussen de diverse lezers. Je weet pas wat je van een boek vindt als je erover hebt gepraat. Kinderen hebben hierbij een volwassene nodig, om de kunst en de kunde van te leren. De rol van de leraar is centraal en subjectief. De interactie tussen kind en opvoeder is het middel, meer dan enige methode kan zijn.

Lezen is een vorm van denken en lezen is een vorm van voelen
Literatuur geeft ons beelden om mee te ‘voeldenken’. Dit lezen kan op ieder niveau, je hoeft er zelfs niet voor te kunnen (technisch) lezen om zo te kunnen lezen. Wie leest leeft duizend levens tegelijk en blijft toch zichzelf (C.S. Lewis), of zoals een vijfde klasser zei op de vraag waarom lezen belangrijk is: “Je maakt zoveel avonturen mee, gewoon in je eigen stoel.”

Sociale context
Naarmate de kinderen ouder worden leren ze zich inleven in het denken van een ander. Teksten spelen een grote rol in het sociaal worden van kinderen. Door verhalen en anekdotes wordt onze identiteit zichtbaar.

Inrichting en vorm van de lessen begrijpend lezen
Lessen begrijpend lezen kunnen in iedere periode hun plaats krijgen, bij een dierkundeperiode gaan de lessen over dieren en bij de geschiedenisperiode wordt achtergrondinformatie over bijvoorbeeld de oude Grieken gelezen. Taalonderwijs wordt niet alleen geïsoleerd aangeboden, maar ook gedurende deze zaakvakperiodes. Daarnaast wordt taalonderwijs ook specifiek als vak in taalperiodes aangeboden. In deze taalperiodes wordt nieuw aanbod geïntroduceerd, dat een duidelijke relatie heeft met de ontwikkelingsfase van het kind. Een kind in de vierde klas bijvoorbeeld, gaat met meer afstand naar zichzelf kijken en kan heden, verleden en toekomst in teksten lezend herkennen.
Taalonderwijs kent daarnaast ook dagelijkse en wekelijkse momenten. Dit omdat het vak taal in ieder ander vak belangrijk is. Begrijpend lezen zal in een taalperiode meestal gelijk met het schrijven van teksten worden aangeboden. Naast een begrijpend leesperiode per jaar en invlechten van begrijpend leeslessen in de grote zaakvakperiodes, wordt begrijpend lezen op de meeste vrijescholen vanaf klas 3 in een vakles per week aangeboden.