oplossingsvaardigheden

Begrijpend leestoetsen vormen slechts het topje van de piramide waarin onze visie op begrijpend lezen is weergegeven (zie paragraaf 2). Om leerlingen voor te bereiden op de vraagstelling zoals die in de toetsen gehanteerd wordt, worden zij vertrouwd gemaakt met een aantal oplossingsvaardigheden. Het gaat hierbij om instrumenten die leerkrachten kinderen kunnen bieden zodat zij leren om zelf vragen te stellen (zie leesstrategie ‘vragen stellen’, paragraaf 4) én leren omgaan met de vraagstelling bij begrijpend leestoetsen.

Leesbegrippen
Het is belangrijk dat de leerlingen op de hoogte zijn van de ‘leesbegrippen’ die gebruikt worden in de formulering van de vragen over de tekst. Door de jaren heen worden deze begrippen steeds herhaald zodat ze tot de actieve woordenschat van de leerlingen gaan behoren. Voorbeelden van dergelijke leesbegrippen (Oefenteksten BLIKSEM, groep 6): globaal lezen, titel, illustratie, nauwkeurig lezen, zoekend lezen, voorkennis gebruiken, tegenovergesteld, gevolg, voorbeelden, beginzin, aanwijzing, verwijzen naar, alinea, verband (tussen zinnen), verklaring, tegenstelling, verduidelijken, synoniem, soort tekst, verhalende tekst, informatieve tekst, instructieve tekst, betoog, overtuigen, hoofdgedachte.

Vraag-antwoordrelaties
De vragen die lezers zichzelf stellen tijdens het lezen van een tekst kunnen worden ingedeeld in 4 categorieën (Raphael, 2006), opklimmend in moeilijkheidsgraad:
Vragen over de tekst
• letterlijke vragen (het antwoord is letterlijk in de tekst terug te vinden)
• indirecte vragen (er moeten verbanden gelegd worden tussen informatie die op verschillende plaatsen in de tekst staat )
Vragen in je hoofd
• vragen die persoonlijke ervaring koppelen aan de tekst
• vragen die het thema van de tekst in een bredere context plaatsen en het vormen van een eigen mening over de inhoud van de tekst.

Door kinderen bewust te maken van deze verschillende vraagtypen en hiermee te oefenen, wordt ook een voorschot genomen op het doorzien van verschillende vraagtypen bij het beantwoorden van vragen over een tekst, zoals deze zijn te vinden in begrijpend leestoetsen. Het stellen van vragen blijft zo niet beperkt tot de oppervlakkige wie, wat, waar, waarom, wanneer en hoe vragen.

Soorten vragen (in niet methode-gebonden toetsen, zoals Cito Begrijpend Lezen)
Door middel van BLIKSEM-oefenteksten worden de leerlingen vertrouwd gemaakt met de vraagstelling zoals die in de toetsen in het leerlingvolgsysteem wordt gehanteerd. De leerlingen oefenen met meerkeuzevragen, gericht op:
• voorspellen
• woordenschat (wat betekent…, synoniemen, betekenis afleiden uit tekst etc.)
• verwijswoorden
• het maken van inferenties (aan elkaar koppelen van gegevens uit de tekst, gevolgtrekking maken, ‘tussen de regels door lezen’)
• bepalen van het onderwerp (welke titel past boven het verhaal?)
• het onderscheiden van hoofd- en bijzaken (wat is de hoofdgedachte? welke zin vat de tekst het best samen? wat kan worden weggelaten? etc.)
• het invullen van open plekken in de tekst