We gaan uit van taalgebruiksonderwijs. Dit is taalonderwijs waarin het taalgebruikvan kinderen zelf in functionele situaties het werkmateriaal is voor de taallessen. Taalleren betekent in deze opvatting: kinderen in de gelegenheid stellen tot actief taalgebruik in een rijke leeromgeving waarin ze worden uitgedaagd tot het gebruiken van taal met verschillende functies.
Taal functioneel gebruiken betekent voor het lezen van teksten dat dit gebeurt met een bepaald doel en dat kinderen ook op school gemotiveerd zijn om verschillende leesdoelen te bereiken. Het accent in deze visie op taal leren ligt op de actieve rol van het kind en op de rijkdom van het taalaanbod in de omgeving.
Het hoort tot de kerntaak van een school om kinderen te leren lezen en schrijven. Lezen is een van de belangrijkste vaardigheden in de huidige maatschappij. Veel kinderen kijken uit naar de eerste klas (groep 3) omdat ze daar gaan leren lezen. Voor hun negende levensjaar zouden kinderen het basale lezen onder de knie moeten hebben, omdat daarna het risico op problemen bij de automatisering van het lezen veel groter wordt. Dit legt een hoge druk op de vaardigheden die van de leerkrachten worden verwacht: niet alleen moeten zij inspelen op de individuele behoefte van ieder kind, maar ook moeten ze de leerlijn van het jaar in het oog houden, om binnen deze gevoelige leeftijdszone te blijven. Het grote verschil tussen de kinderen onderling mag niet onderschat worden; het is volstrekt normaal dat het ene kind zes keer zo veel tijd nodig heeft om zich het lezen eigen te maken als het andere kind. Het hoeft daarmee geen taalzwak of dyslectisch kind te zijn. Dit gegeven maakt duidelijk dat er in de eerste drie jaar veel ruimte in het rooster moet worden gecreëerd voor het technisch leesonderwijs.
Zwakke lezers moeten ondersteund worden om goede lezers te worden. Drie kenmerken die een kind tot een goede lezer maken:
• het vlot en nauwkeurig kunnen lezen van een tekst (technisch lezen)
• het kunnen begrijpen van wat gelezen wordt en het kunnen leren van teksten (begrijpend lezen)
• gemotiveerd zijn om te lezen en waardering hebben voor dat wat gelezen is (leesmotivatie)
Lezen is een vaardigheid die cultuur-, plaats- en tijdgebonden is, met regels en afspraken. Bij het technisch lezen gehoorzaam je aan de afspraken en regels die in jouw cultuur gelden. Je moet als lezer deze afspraken en regels – de verschillende leescategorieën – kennen en toepassen om de woorden te kunnen ontsleutelen.
Periodeonderwijs
Dagelijks een kwartier tot twintig minuten leesinstructie werpt meer vruchten af dan eenmalig een langer moment. Omdat het hier om een basisvaardigheid gaat, is het loslaten en vergeten, zoals dat op de vrijescholen gebruikelijk is, voor dit domein van de taal niet aan te bevelen. Dit principe speelt wel een rol bij het tempo leren maken: eerst lees je woorden rustig, slepend (of zingend) en onder begeleiding, in de loop van een week gaat dat steeds vloeiender. En wanneer hetzelfde leesblad na een rustperiode van 3 weken weer wordt opgepakt, blijken kinderen opeens een veel hoger tempo te kunnen maken bij het lezen van de woordjes. Het ‘vergeten’ heeft vruchten afgeworpen. Voor het dagelijks lezen zelf is dit vergeten juist niet effectief: denk aan de beruchte zomerdip na de grote vakantie. Het fundament van het lezen is dan nog zo gering, dat bij sommige kinderen de vaardigheid wel helemaal verdwenen lijkt.
Veel scholen kiezen ervoor om het dagelijks lezen schoolbreed vooraf te laten gaan aan het periodeonderwijs[1]. Er zijn verschillende gezichtspunten (voor en tegen) te geven voor het koppelen van dagelijkse leesinstructie aan dit moment.
Op de meeste scholen wordt het periodeblok op de eerste twee uren van de dag geplaatst. Een groot voordeel is het gemak van de planning en afstemming binnen school. Iedere dag om dezelfde tijd wordt in alle klassen leesinstructie gegeven, 5 dagen in de week, altijd in een vaste opbouw met de eigen leerkracht. En na ongeveer 20 minuten lezen, begint de periodeochtend. Kinderen kunnen een afgesproken tijd ook gekoppeld worden in een peer-systeem, ouders kunnen gemakkelijk worden ingeschakeld als leeshulp, omdat zij hun kinderen net naar school hebben gebracht. Het voordeel verdwijnt wanneer dit moment niet wordt benut voor leesinstructie, maar wordt gekozen om alle kinderen zelfstandig in hun eigen boek te laten lezen. Dan blijken veel kinderen in het gunstigste geval te ‘lees-faken’; ze zitten braaf met hun boek op tafel contact te zoeken met vriendjes en vriendinnetjes.
Wat ook voor de koppeling in de eerste twee uur pleit, is dat de kinderen ’s ochtends na fysieke inspanning of beweging goed nieuwe leerstof kunnen opnemen. In scholen waar veel kinderen op de fiets of wandelend naar school komen, is het lezen een overzichtelijk begin waarin gemakkelijk een vaste gewoonte kan worden opgebouwd. Het instructiemoment mag dan niet te lang duren. Zie daarvoor onder de paragraaf instructiemethodiek.
Een argument tegen leesinstructie direct aan het begin van de dag is dat het lezen dan tijd wegsnoept van het periodeonderwijs, de kern van het vrijeschoolonderwijs. Wanneer dat met teveel onderdelen gebeurt die ook geautomatiseerd moeten worden (naast lezen ook spelling, rekenen of muziek), dan bestaat het risico dat het periode onderwijs oppervlakkig wordt. En dat daarnaast het begin van de dag versnipperd raakt. Het beleven van samenhang in alles wat je op school leert komt dan onder druk te staan.
Er zijn ook scholen waar kinderen niet vanzelfsprekend hebben moeten bewegen om naar school te komen. Daar bestaat vaak (en terecht) een traditie van een opmaat ‘bewegingsonderwijs’ of kunstzinnig werken. Een activerend begin van de lesdag. Als deze traditie in combinatie met lezen in de periodetijd wordt gekozen, kan dat ook weer te veel tijd van het eigenlijke periodeonderwijs wegnemen.
Bij al deze kanttekeningen geldt dat ze minder bestaan tijdens een taalperiode. Immers: de inhoud van de periode zelf is gericht het vergroten van taalvaardigheden. Daarbij past prima een onderdeel technisch lezen. In een lagere klas is een leesperiode vooral op de techniek van het lezen gericht. In een hogere klas (vanaf klas 4) kan een begrijpend leesperiode worden vormgegeven in een taalperiode. Daarin kan dagelijks het tempolezen als technisch onderdeel weer even aandacht krijgen. Leesperiodes zijn op verschillende manieren te bedenken: één boek kan centraal staan, een aantal categorieën kunnen centraal staan, of leesvaardigheden, of een aantal begrijpend leesstrategieën.
Er bestaan meer varianten in het periodeonderwijs: er zijn scholen die het periodeblok op het derde en vierde uur plaatsen en de eerste twee uren van de dag met alle oefenonderdelen beginnen. Roostertechnisch gezien stuit deze oplossing vaak weer op geheel andere moeilijkheden, vooral bij het inzetten van vakdocenten.
Het is per school en waarschijnlijk ook per klas en leerkracht verschillend wat het meest geschikte moment voor het zo regelmatig mogelijk inrichten van de technische leesinstructie is. Onze ervaring is dat hoe meer het schoolbreed afgestemd is en in de schooltraditie is geworteld, hoe effectiever de aanpak van het leesonderwijs.
Ten slotte zijn er scholen die een vast oefenuur direct na de eerste pauze inroosteren. Zij koppelen het lezen niet aan de periode. Zij hebben wel hetzelfde gemak van de dagelijkse herhaling, vaste gewoonte, heldere schoolafspraak.
Voor alle varianten geldt: wanneer daarnaast op de lange dagen ook na de tweede pauze een moment van stil lezen wordt ingeroosterd, kunnen de goede lezers daarin hun leesmotivatie behouden en de kinderen met meer instructiebehoefte nog een keer worden geholpen zich de vaardigheden eigen te maken.
[1]Een periode is een blok van anderhalf uur in één vak dat dagelijks gedurende 3 tot 4 weken hetzelfde thema heeft.